‘De Zwarte Panter’ heeft geen hoge pet op van huidige topkeepers
Het scheelt maar weinig of het personeel van hotel Haarhuis in Arnhem maakt een buiging wanneer de Zwarte Panter binnensluipt. Frans de Munck mag dan 74 jaar oud zijn, zijn charisma is onaangetast gebleven. Geen elastiekje meer in het haar, dat slechts een beetje dunner is geworden. En niet meer ravenzwart. Maar de soepele tred is gebleven, de glimlach onweerstaanbaar. Frans de Munck is goed geconserveerd en wil dat weten. “Ik zie er nog graag onberispelijk uit. Alleen die reuma is vervelend. Wat slijtage in de schouders, als gevolg van het keepen. Op mijn veertigste stond ik nog in het doel.”
Het landskampioenschap kwam pas eigenlijk in zijn nadagen, toen de Munck de beste periode achter de rug had.”Maar toch was ik de beslissende factor bij de Kanaries”, stelt hij fijntjes vast. “Ze hadden in Utrecht een fantastische voorhoede, tachtig goals per seizoen. Maar achterin vlogen ze er ongeveer net zo hard in, een stuk of vijftig tegengoals. Er moest iets gebeuren, de toenmalige voorzitter Piet Mackaay zag dat goed. Hij zocht niet alleen een keeper maar ook een dirigent. Iemand met weinig zwakke plekken, die het elftal nog wat verder zou brengen. Maar er hing een prijskaartje om mijn nek. Honderdduizend gulden voor een oude keeper, een recordbedrag in die dagen. Hele stukken in de krant, ook veel kritische geluiden. Maar ik was dat geld dubbel en dwars waard.”
Weer die trotse lach, parelwitte tanden. “Vergeet niet dat ik al 35 was toen we de landstitel pakten. Niet oud voor een keeper die zich goed soigneert, maar je bent natuurlijk ook geen jong talent meer.” Zijn beste tijd lag in Keulen, daar dweepten de supporters met me. “Die schwarze Katze” stond in de kranten, ik kon niet normaal meer naar de trainingen, vaak stond het zwart van de supporters. En niet alleen mannen, ook veel meiden kwamen naar de club. En dat in een tijd dat het ongebruikelijk was dat vrouwen naar voetbal gingen kijken.” Hij knipoogt en vertelt over zijn filmrol in Berlijn. Das Ideale Brautspaar, heette de rolprent. In heel Duitsland was zijn brede tors op de affiches te zien. Als blikvanger. Toch was het eigenlijk niet de bedoeling dat de Munck bij de oosterburen terecht zou komen. Een conflict met KNVB lag aan zijn plotselinge vertrek uit Nederland ten grondslag. Frans de Munck werd tot ‘prof’ verklaard in een periode dat de voetbalregenten hardnekkig waakten over de amateurstatus van de topspelers. “Ik kon van Sittardse Boys naar Ajax maar een apart benoemde commissie hield die overgang tegen. Ik trainde en werkte al in Amsterdam, maar kwam niet aan spelen toe omdat ze mij in Limburg betaald zouden hebben. Ik kreeg een jaar schorsing opgelegd, gelukkig zocht FC Köln in die periode naar een keeper. Keulen lag nog voor een deel in puin vanwege de bombardementen in de oorlog, maar het stadion was onbeschadigd gebleven. Daar had ik de beste voetbaljaren van mijn leven.”
Boycot
Het zou niet de eerste keer zijn dat Frans de Munck ruzie kreeg met de voetbalbond. Hij kan er zich weer kwaad over maken.”Ik ben vaak geboycot, als keeper maar ook als trainer. Mijn Duitse diploma werd ongeldig verklaard waardoor ik opnieuw naar de cursus moest. Ik kwam pas laat in het Nederlands elftal vanwege de negatieve houding van Karel Lotsy. Die moest mij niet, anders zou ik meer interlands gehaald hebben dan de 31 die nu achter mijn naam staan. Maar goed, het is nu eenmaal zo gelopen. Weet je dat Prins Bernhard nog bemiddeld heeft toen ik in onmin lag met de KNVB? Hij heeft geprobeerd om me alsnog aan een licentie te helpen, maar zelfs dat mocht niet baten. Ik heb toen op eigen kracht het Nederlandse diploma gehaald.”
Zijn keepersloopbaan duurde van 1944 tot 1966. Het begon allemaal in Goes, zijn vader stimuleerde hem om aan sport te doen.”Hij kocht een racefiets maar dat kon me niet boeien. Ik zag meer in andere sporten: korfbal, handbal en atletiek. Ik ben met een afstand van 51 meter kampioen speerwerpen geweest van Zeeland. Toch werd het voetballen, ik was als junior een verdienstelijk midvoor. Toen verdraaide ik mijn knie en moest noodgedwongen gaan keepen. In de eerste wedstrijd was het meteen raak, een monsternederlaag van 15-0. Toch kreeg ik complimenten na afloop. Binnen de kortste keren haalde ik het eerste, zestien jaar oud. Met Goes haalden we de nacompetitie en speelden tegen sterke Limburgse clubs. Ik viel op en Sittardse Boys haalde me in huis. Toen kwam mijn loopbaan in een stroomversnelling, ineens werd de Munck een bekendheid.” Via Sittardse Boys ontstond bijna een overschrijving naar Barcelona. Net na de oorlog speelden de Limburgers twee vriendschappelijke wedstrijden in de Catalaanse hoofdstad. Een slopende treinreis van meer dan veertig uur. Maar het was de moeite waard. Tot zijn verbazing keepte de Munck in een stadion met 60.000 toeschouwers.”De eerste keer verloren we met 8-4, onze midvoor Harry Ehlen maakte drie goals via uitrappen van mij. Dat hadden die mensen daar nog nooit meegemaakt, ze zwaaiden met witte vlaggetjes. De tweede keer verloren we met 3-0, ik keepte een wereldpartij. Na afloop was er contact met het bestuur over een contract, maar uiteindelijk is het er toch niet van gekomen. Ik had misschien de sprong moeten wagen, dan was mijn loopbaan heel anders gelopen.”Er klinkt ruim veertig jaar later spijt door in zijn stem. De Zwarte Panter en Barcelona: het zou een boeiende combinatie zijn geweest.
Toch zorgde een andere gebeurtenis voor een nog groter hoogtepunt in zijn carrière : de ‘Watersnoodbenefiet’tegen Frankrijk in 1953. De Munck: “Die interland tegen Frankrijk was heel emotioneel. Een bijeengeraapt zootje buitenlandse profs, meer aanvallers dan verdedigers. Ze hadden zoveel beroemde namen bij elkaar gezocht, dan kom je al gauw bij voorhoedespelers terecht. We wonnen met 2-1, het was stil op de straten in Nederland vanwege een rechtstreekse radio-uitzending. De KNVB had ons in de ban gedaan, maar het volk hield van de zogenaamde verraders die voor geld hadden gekozen. Daarna was het betaald voetbal in Nederland niet meer tegen te houden, ondanks het verzet van de voetbalbond. Die mensen hebben altijd al achter de feiten aangelopen.”
Het pad naar Nederland was geëffend. Het werd Fortuna ’54 dat overliep van ambitie en talent. Bram Appel, Henk Angenent, Jan Notermans, Bart Carlier en Cor van der Hart: voorzitter Egidius Joosten haalde een formidabele ploeg bij elkaar.
“Die man was zijn tijd ver vooruit, hij had voetbalvisie. We wonnen de beker en waren lange tijd in de race met Ajax, in de beslissende tijd werd met 3-2 verloren. Volgens trainer speler Bram Appel was ik schuldig aan die nederlaag, meteen liet ik me op de transferlijst zetten. Die man had zelf kans op kans gemist in de beslissende wedstrijd en wees mij aan als zondebok. Dan ben je bij de Munck aan het verkeerde adres.”
Vol rancune stapte de Munck over naar DOS en kwam bij een familieploeg terecht die rijp was voor het hoogste succes. “Een vriendenploeg, veel spelers waren familie van elkaar. We hadden zeker niet het beste elftal van Nederland. Sportclub Enschede was onze grootste rivaal en had eigenlijk meer klasse in huis. Thuis hadden we met 2-0 van ze verloren maar toen was Tonny van der Linden ziek. Gelukkig was hij er in Nijmegen wel bij toen we daar de beslissingswedstrijd moesten spelen. Het is ruim 38 jaar terug maar ik kan me de belangrijkste momenten nog goed herinneren. Een paar goede reddingen van mij in het begin, we begonnen allemaal nogal nerveus. Abe Lenstra scoorde bijna, maar Hans Kraay redde op de doellijn. En toen de winnende goal in de tweede verlenging, iedereen was gesloopt na 110 minuten. Wat wil je? Een hete dag, twee ploegen die aan elkaar gewaagd waren.”
Van de terugreis naar Utrecht herinnert de Munck zich veel minder. “Ik had een blessure opgelopen zodat ik er weinig van genoten heb. Ik moest strompelend naar huis. Daarna is voor mij bij DOS een minder prettige periode gevolgd, zeker na het vertrek van trainer Pepi Gruber. Jaap van der Leck nam het over en die zag het vanaf het begin niet in me zitten. Van Sportclub Enschede werd Jan van der Wint aangetrokken en die kwam natuurlijk in het eerste. Na een serie nederlagen kwamen ze toch weer bij mij terecht, voorzitter Piet Mackaay gaf eerlijk toe dat de club zich vergist had. Ik heb toen mijn contract van vier jaar alsnog uitgediend.”
De Munck bouwde af bij Veendam, Cambuur en Vitesse waarna hij als trainer bij de Arnhemse club aan de slag kon om de plotseling ziek geworden Pepi Gruber af te lossen. Opnieuw gooide de KNVB roet in het eten, het feest ging niet door. Uiteindelijk behaalde hij toch zijn “Hollandse licentie” en trainde achtereenvolgens bij Vitesse, Brugge en Lierse. “In België werkte ik met talenten als Rensenbrink en Houwaart, een fantastische periode. Met Lierse won ik met 4-0 bij Leeds United, ook onvergetelijk. Vitesse is trouwens mijn laatste betaalde club geworden, in 1974 was het afgelopen.” Hij zegt het koel en op een verongelijkte toon.”In het betaald voetbal heerst het vooroordeel dat keepers minder goede trainers zouden zijn dan veldspelers. Pure nonsens.”
De Munck heeft geen hoge pet op van de huidige keepers. Hij vond recordhouder Van Breukelen een ‘gemaakte doelman’ en stelt vast dat Van der Sar en De Goey te weinig dirigeren. “In mijn tijd hadden Kraak, Landman en ik meer in onze mars. Je moet de achterhoedespelers op hun plaats zetten en scherp houden. Niemand mag verslappen, zo heb ik van jongsaf geleerd. Ook in deze tijd zou ik een topper zijn geweest, net als Tonny van der Linden trouwens. Spijtig genoeg zijn we te vroeg geboren, het grote geld lag nog niet voor het oprapen.”
Tot voor kort bekeek De Munck nog eredivisiewedstrijden in zijn woonplaats Arnhem, maar sinds het stormachtige bezoek van Feyenoord hoeft het voor hem niet meer. “Ineens braken een paar van die vandalen door de afzetting en maakten bij mij in de buurt amok op de hoofdtribune.”Hij trekt een vies gezicht. Ook nu nog mag Frans de Munck geen haar gekrenkt worden, dat straalt hij uit. Was de Zwarte Panter ook niet de enige Kanarie die in 1958 de beroemde filmster Jayne Mansfield mocht kussen voor aftrap van Sparta-DOS? Dat verhaal blijkt te kloppen. “En ik was niet eens aanvoerder van DOS.”