Louis van den Bogert

Middenvelder Louis van den Bogert weinig fortuinlijk als international

“ALLEEN BIJ DOS VOELDEN WE ONS PRETTIG”

Louis van den Bogert (72) heeft drie interlands achter zijn staan. Het werd voor de DOS-speler een weinig succesvolle serie, de thuisduels tegen Zwitserland (1-2), Denemarken (1-2) en België (6-7) gingen in 1953 allemaal verloren.

Bovendien liep de technisch begaafde middenvelder een hersenschudding en een knieblessure op tijdens zijn optredens in Oranje. Toch viel er ook wat positiefs te melden: zijn vrouw hield er vier nieuwe stoelen en een tafel aan over. Zij deed haar kaartje over aan een voetbalgekke meubelhandelaar in Utrecht.

Met Louis van den Bogert is het niet gemakkelijk een serieus gesprek te voeren. Vaak vlucht de voormalige middenvelder van DOS in een grapje, zelfs wanneer zijn leeftijd ter sprake komt. “Ik was nu eenmaal de clown van de ploeg, die rol werd van mij verwacht. Dat we in ’58 landskampioen zijn geworden had alles met de sfeer in de ploeg te maken. DOS had een goed elftal maar we staken dat seizoen er zeker niet met kop en schouders bovenuit. Alleen Ton van der Linden en Frans de Munck hadden internationale klasse in huis. Maar als team waren we vrijwel niet te kloppen.”

Het is geen toeval dat de DOS-spelers slechts zelden het Oranje-shirt droegen. Vooral in clubverband onderscheidden de spelers zich: alleen Gerard van Leur, Piet Dumortier, Frans de Munck, Cor Luiten, Ton van der Linden en Louis van den Bogert werden uitverkoren.

“Het was toen een stuk moeilijker om geselecteerd te worden dan tegenwoordig. Het aantal wedstrijden was beperkt en de concurrentie groot. Abe Lenstra beleefde zijn topjaren, hij stond op eenzame hoogte. Maar alleen als zijn pet goed stond, anders kon je het vergeten.” Louis van den Bogert kijkt met gepaste trots terug op zijn loopbaan, per slot van rekening haalt niet iedereen het Nederlands elftal. “Toen ik stopte als voetballer, stond mijn opvolger al klaar. Mijn broer Ries zou het overnemen, hij had nog meer kwaliteiten dan ik. De naam Van den Bogert zou een bekende klank houden in het nationale voetbal. Maar een fataal ongeval maakte een einde aan zijn leven, hij is geslipt. Voor onze familie was dat natuurlijk een verschrikkelijke periode.”

Wat zijn ouders doormaakte in 1962, overkwam Louis en zijn vrouw zeven jaar geleden toen hun enige zoon Dick door een hartstilstand plotseling overleed. “Ik was met FC Utrecht op een trip naar Israël, toen dat tijdens zijn werk gebeurde. Ik was pas twee dagen weg toen er uit Nederland werd gebeld met dat noodlottige bericht. Het dringt nauwelijks tot je door wanneer zo’n bericht komt, het lijkt allemaal op een nachtmerrie. FC Utrecht heeft toen meteen de terugreis geregeld, ik ben zelfs de hele reis apart begeleid door een stewardess. FC Utrecht had me die trip destijds aangeboden vanwege mijn verdiensten voor de club als elftalleider, het had allemaal zo mooi kunnen zijn.”

Die twee gebeurtenissen hebben diepe wonden achtergelaten bij de familie van den Bogert. “Voetbal was altijd mijn lust en mijn leven, maar dat is allemaal anders geworden.” Zo kijkt Louis terug. En zijn vrouw: “Je komt er nooit meer los van, alleen probeer je het zo goed mogelijk te verwerken.” Over twee maanden is weer de jaarlijkse bijeenkomst voor oud-internationals, vroeger ging Louis daar met zijn zoon naar toe. “Nu word ik begeleid door mijn kleinzoon Don, hij neemt de plaats van zijn vader in, Zo proberen we er toch wat van te maken. Maar het wordt nooit meer zo gezellig als vroeger.”

Voor FC Utrecht doet Louis van den Bogert geen werkzaamheden meer, een half jaar heeft hij zijn lease-auto ingeleverd. “ Ik ga nu klaverjassen in het clubhuis, da’s ook gezellig,” glimlacht de oud-speler die als trainer actief was bij Unio en Lopik. “Trainen was mijn lust en leven, ik hield van technisch begaafde spelers die een wedstrijd naar hun hand konden zetten. Fysiek voetbal heeft me nooit aangesproken, al moet je natuurlijk altijd een paar werkers in je ploeg hebben die het vuile werk opknappen. Zoals bij DOS vroeger jongens als Martin Okhuysen, Andries Nagtegaal en Hans Kraay dat deden. Ik was er meer voor de slimme passes en de korte combinaties waaruit doelpunten geboren werden. Omdat ik tweebenig was, nam ik ook alle corners.”

In de geschiedenis van het Utrechtse voetbal heeft Louis van den Bogert een opmerkelijke rol gespeeld. Steeds wanneer DOS in de problemen raakte, werd hij als ‘reddende engel’ te hulp geroepen. “Eigenlijk speelde DOS niet het soort voetbal dat me aansprak, er was steeds te weinig kwaliteit. Wanneer de club dreigde te degraderen werd mijn hulp gevraagd om te redden wat er te redden viel. Niet dat het elftal meteen een stuk beter ging voetballen, maar de strijdlust keerde terug. Ik sprak de taal van de jongens en wist goed hoe ze te motiveren waren. Zo hebben we twee keer het vege lijf gered. Met de vroegere trainer Laslo Zalaï heb ik trouwens nog telefonisch contact, hij is na zijn DOS-periode in Utrecht blijven wonen.”

Van Co Stijger, een andere oud-trainer van de Kanaries uit de jaren zestig, heeft Van den Bogert nooit meer iets vernomen. “Dat was een triest verhaal, die man kon geen orde houden en werd nauwelijks serieus genomen. Ik ben wel eens gebeld door zijn vrouw met de vraag ‘of de spelers van DOS haar man wat minder wilden pesten’. Maar wanneer je geen overwicht hebt in de groep, dan is er niets te redden. Zoiets kan je niet leren als trainer, dan lukt het gewoon niet. Ik heb me vaak verbaasd over de keuze van trainers en voetballers in Galgenwaard. Soms kwam het bestuur met namen die absoluut niet pasten bij het Utrechts voetbal. Een kwestie van te weinig voetbalverstand, er is hier veel geld over de balk gegooid.”

Besmet

Rijk is Louis van den Bogert niet geworden, hij verdiende beduidend meer als PTT’er dan als voetballer. Zijn vrouw herinnert zich nog de woelige beginperiode van het ‘wilde betaald voetbal’ toen Utrechtse topspelers besmet verklaard dreigden te worden. “Er kwamen hier bestuursleden aan huis die spontaan honderd gulden op tafel legden om je te laten tekenen. ‘Voor de kindertjes’ werd er bij gezegd. Maar het was uitkijken geblazen. Wanneer het verkeerd afliep, zou Louis nooit meer mogen voetballen. Hij maakte toen vijftig uur bij de post en moest na zijn werk vlug naar de training, vaak nog in PTT-kleren. In die periode waren we dolblij met een splinternieuwe bromfiets van 1600 gulden, dat was een enorm bedrag.”

In die periode maakte mevrouw Van den Bogert een ‘deal’ met een Utrechtse voetbalsupporter die graag naar het Olympisch Stadion wilde voor de interland tegen België, maar geen kaartje had kunnen bemachtigen. “Wij kregen drie kaartjes van de voetbalbond, maar ik was niet zo dol op dat wereldje. Een Utrechtse meubelmaker belde aan de deur, zijn naam was mijnheer Houtzager. In ruil voor het kaartje wilde hij de voorkamer helemaal meubileren, daar heb ik natuurlijk geen ‘neen’ tegen gezegd. Toen Louis terugkwam uit Amsterdam, had hij met 6-7 verloren maar ik zat er weer knap bij. Die man had zelfs een tafelkleed laten bezorgen. Ik zie nog de buren kijken toen al die spullen uitgeladen werden: en dat allemaal voor één voetbalkaartje.”