Martin Okhuysen

Martin Okhuysen kon kampioenswedstrijd eigenlijk niet spelen

“IEDERE STAP WAS EEN BEPROEVING”

Martin Okhuysen (64) heeft het landskampioenschap van DOS in 1958 nauwelijks kunnen vieren. De vleugelverdediger werd in Nijmegen met een injectie op de been gehouden. Tijdens de rust bleek de verdoving in de gekwetste wreef uitgewerkt en moest hij opnieuw worden ingespoten. “De dokter was zo zenuwachtig dat het de eerste keer mislukte en de helft van de vloeistof op mijn voetbalkousen terechtkwam.” Desondanks speelde Okhuysen de wedstrijd tegen Sportclub Enschede uit. “Zoveel pijn heb ik daarna nooit meer gehad.”

Hij stond bekend als een spijkerharde verdediger en was dat ook. Maar Martin Okhuysen valt helemaal stil als de oorlogsepisode ter sprake komt. Hij kan zijn tranen nauwelijks bedwingen bij het verhaal over broer Kees die in Duitsland moest gaan werken en nooit meer terugkeerde. “Soms droom ik dat ik hem ontmoet in de stad. Dan vraag ik: waarom ben je zo lang weggebleven? Maar het blijft een droom.”

Hij zou het landkampioenschap van DOS graag inruilen voor de terugkeer van zijn broer van wie sinds de oorlogsjaren taal noch teken werd vernomen. “Hij is weggegaan zoals zoveel Utrechters in die dagen. Kees nam de plaats in van mijn oudste broer die zou gaan trouwen. Het feit dat we ruim veertig jaar later nog steeds niet weten hoe hij aan zijn eind is gekomen, is heel onwezenlijk. Zelfs aan rouwen zijn we niet toegekomen, er is nooit een officiële melding van zijn overlijden gekomen. In theorie zou hij zelfs nog kunnen leven en ergens in Duitsland een eigen bestaan opgebouwd hebben. Zijn lot heeft me nooit losgelaten, je blijft er altijd over fantaseren.”

Ondanks de ingrijpende familiegebeurtenis ging het leven in het schoenmakersgezin Okhuysen in de naoorlogse periode gewoon verder. De jonge Martin ging natuurlijk voetballen bij Velox, zoals zoveel Sterrenwijkers deden. Voetbalschoenen waren niet te koop, een neefje in Amsterdam deed een paar oude ‘kiksen’ van de hand. “Ik was de koning te rijk. In 1949 speelde ik mijn eerste wedstrijd bij Velox. ‘Pa’ de Vree was jeugdleider, een echte trainer had je toen natuurlijk niet. Ik speelde maar even in de jeugd, op mijn zeventiende kwam ik al in het eerste. Aanvankelijk als rechtsbuiten vanwege mijn snelheid. Ik liep de honderd meter in iets meer dan elf seconden.” Zijn talenten bleven niet onopgemerkt, ‘buurman’ DOS lijfde Martin Okhuysen een jaar later gretig in. “Ik werd meteen de vaste back, maar niet aan de rechterkant. De andere back, Andries Nagtegaal, kon helemaal niets met links, mij ging dat een tikje beter af. Ik kon op meerdere posities spelen en dat kwam goed uit in het kampioensjaar. In de voorlaatste wedstrijd tegen NOAD was Hans Kraay verhinderd. Hij moest spelen met een militair elftal, zodat ik als stopper werd opgesteld. Dat maakte me allemaal niets uit, ook al kregen we die wedstrijd drie tegengoals omdat Frans de Munck een mindere dag had. Door die 3-3 werd de beslissingswedstrijd tegen Enschede nodig, bij winst waren we al een paar dagen eerder landskampioen geweest.”

Eigenlijk kon ‘Okkie’ niet voetballen in de slotfase van het beslissende seizoen want in de derby tegen Elinkwijk was hij ernstig geblesseerd geraakt. “Per ongeluk knalde ik onder de schoen van Reinier Kreijermaat. Tegen VVV kon ik absoluut niet meedoen, daarna heeft onze clubarts Van der Linden me, zo goed en kwaad als mogelijk was, opgelapt. Tegen Enschede verging ik in de rust van de pijn, de injectiespuit moest er weer in. Je had toen niet van die dunne naalden zoals tegenwoordig. Na veel vijven en zessen kon ik mijn schoen weer aankrijgen en begonnen we aan de tweede helft. Tot overmaat van ramp kwam er ook nog een verlenging, toen was de verdoving natuurlijk al uitgewerkt. Iedere stap was een beproeving, na afloop kon ik de trap van het Goffert-Stadion naar de kleedkamer niet eens meer op.”

Ook de feestvreugde was aan Okhuysen nauwelijks besteed. Hij reisde nog wel mee met de ‘DOS-kampioenstrein’ naar Utrecht maar onttrok zich zoveel mogelijk aan het feestgedruis. De open koetsjes stonden op het stationsplein waarin de spelers door het centrum van de stad werden gereden. “We zijn nog wel even naar het oude Tivoli geweest, ik werd letterlijk door supporters naar binnengedragen omdat de slijmbeurs van mijn rechtervoet enorm opgezwollen was en ik niet meer kon lopen. Tijdens het feest heb ik mijn been op een stoel gelegd maar voor tienen waren we al weer thuis. Dat was jammer want zo’n grandioze voetbalhappening hadden we in Utrecht natuurlijk nooit eerder meegemaakt.”

De volgende dag was het gewoon weer aanpakken geblazen voor Okhuysen die een 45-urige werkweek had als plaatwerker. Met een trommeltje brood ging hij destijds iedere ochtend per fiets naar zijn baas, warm eten kwam pas na de avondtraining op tafel. “Mijn generatie kon niet leven van betaald voetbal, de bedragen van toen komen nu als belachelijk over maar wij waren er content mee. Honderd gulden voor een gewonnen wedstrijd, vijftien gulden voor een training. Neen, daar werd je niet rijk van, we voetbalden eigenlijk voor een appel en een ei. Het was meer een aanvulling van het salaris dat ik als plaatwerker verdiende. Maar ik heb het nooit gezocht in financiële zaken, mijn gezin kwam altijd op de eerste plaats. In dat opzicht mag ik zeker niet mopperen, de vier kinderen doen het allemaal goed.”

Okhuysen stopte vrijwel geluidloos in 1966 en werd meteen overgeheveld naar de medische stof van DOS als verzorger. “Voorzitter Willem Kernkamp heeft dat nog geregeld, hij wilde me graag bij de club houden. Eerst als nestor voor de jongere voetballers in het tweede, tegelijk haalde ik mijn diploma’s als verzorger.” Hij heeft in die periode trainers zien komen en gaan: Stijger, Donenfeld en Zalai. “Het was een kwestie van overleven, we ontsnapten steeds als een wonder aan degradatie. De fusie was natuurlijk een redding voor de club, ook al deed het pijn om DOS uit het betaald voetbal te zien wegvallen. Toch een club met traditie en een prachtig verleden.”

Bij FC Utrecht beleefde hij vrijwel alle ups en downs mee en fungeerde vooral als vertrouwensman. Na zijn sobere vertrek in 1992 als verzorger van de club (een enveloppe met inhoud, dat was het dan) bleef hij daarna toch de sportieve verrichtingen trouw volgen totdat hem geen seizoenkaart meer werd verstrekt. Alle aandacht ging naar het volkstuintje op Tuindorp en het gezin. Vanwege twee volkomen versleten knieën en slijtage in de nek moest hij het vooral rustig aandoen. Toch is hij nu weer bij de thuiswedstrijden in Galgenwaard te vinden, een spontane actie van oud-spelers die geld hebben ingezameld voor twee seizoenkaarten. “Ik zou niet meer gaan wanneer ik zelf een kaartje zou moeten kopen. Dat gebaar van de jongens heeft me goed gedaan, het zegt iets over de band die we hebben gehad.” Het zegt misschien iets over de vergankelijkheid van roem en ook over het gevoel voor de club. Okhuysen:”Maar dat heb ik altijd geweten, uiteindelijk stelt populariteit niet zoveel voor. Ik heb me in mijn jeugd al gerealiseerd dat er ook na de voetballerij brood op de plank zou moeten komen. Ik ken te veel voorbeelden van jongens die op het verkeerde paard hebben gewed.”